We streven ernaar dat iedere leerling zich ononderbroken kan ontwikkelen en ontplooien. Omdat we te maken hebben met verschillen, moet het onderwijsleerproces zo ingericht worden, dat dit ook mogelijk is. In de eerste plaats moeten de leraren daarom de leerlingen goed kennen: wat is hun niveau, wat zijn de kenmerken van de leerlingenpopulatie, etc. Daarna moeten de leerlingen goed gevolgd worden: hoe verloopt het ontwikkelproces. Daar waar nodig volgt zorg en begeleiding. Deze zorg kan gericht zijn op leerlingen die wat minder kunnen, maar ook op leerlingen die wat meer kunnen. Om het ontwikkelproces te volgen, hanteren we het CITO-LVS. Leerlingen met een V- of IV-score, leerlingen die sterk terugvallen en leerlingen met een I-plus-score komen in aanmerking voor extra zorg. De centrale figuur bij zorg en begeleiding is de leraar. De intern begeleider heeft een coördinerende taak.
Onze ambities:
- De leraren kennen de leerlingen
- De leraren signaleren vroegtijdig welke leerlingen zorg nodig hebben
- Ouders worden betrokken bij de (extra) zorg voor hun kind
- Externe partners worden, indien noodzakelijk, betrokken bij de zorg voor leerlingen.
- De school gebruikt een samenhangend systeem van instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van de leerlingen.
- Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens bepaalt de school de aard en de zorg voor zorgleerlingen.
- De school voert de zorg planmatig uit
- De school gaat zorgvuldig de effecten van de zorg na
- De intern begeleider coördineert de zorg en begeleiding